< Alle onderwerpen
Afdrukken

Groepshuisvesting

In groepshuisvesting staat een groep paarden bij elkaar in een ruimte. Dat kan binnen in een gebouw zijn, buiten of in een combinatie van de twee. In een dergelijke huisvesting laat het paard meer natuurlijk gedrag zien, en is de tijdsbesteding (voeren / eten / slapen) vrijwel gelijk aan hoe het in de natuur voorkomt.

Het grootste risico van groepshuisvesting is dat bij onstabiele groepen de kans op verwondingen groter is dan wanneer een paard afgezonderd in een stal staat, maar de vraag is of de negatieve kans op verwonding opweegt tegen de positieve effecten van deze manier van stallen. Daarnaast laat steeds meer onderzoek zien dat er weinig blessures voorkomen in groepshuisvesting, terwijl de effecten op het welzijn en de gezondheid van de paarden enorm zijn.

In Zwitserland (onderzoek uit 2002) staat 83.5% van alle paarden alleen. In Nederland (onderzoek uit 2014) staat 86% alleen.

Hoewel vrijwel alle paarden in West-Europa dus alleen staan (vooral in de winter), is dat niet in lijn met de beleving van de eigenaren van die paarden. Uit onderzoek in Nederland (2012) en het Verenigd Koninkrijk (2016) blijkt dat de eigenaren sociaal isolement en 24 uur huisvesting in een (individuele) stal als een het belangrijkste probleem voor het welzijn van het paard zien.

De vraag is dan waarom zo weinig in groepshuisvesting staan, als de eigenaren van paarden individuele stalling zo slecht vinden. Dat komt omdat meer dan 40% van de eigenaren (van zowel paard als stal) zich zorgen maakt over mogelijke verwondingen bij huisvesting in een groep, maar ook hoe een introductie in een dergelijke groep verloopt en of hun paarden wel voldoende te eten krijgen. In de praktijk blijkt er niets om zorgen over te maken: in de groepshuisvesting zijn niet meer blessures en verwondingen, ook niet als er sprake is van onstabiele groepen en daarmee meer agressieve interacties. Dat agressieve gedrag neemt toe als er meer paarden op een (te) kleine ruimte staan, maar de hoeveelheid en ernst van de verwondingen is niet bijzonder hoog. Bij de introductie van nieuwe paarden in een groepshuisvesting is een geleidelijke introductie wel aan te raden, om de kans op eventuele verwonidngen te minimaliseren.

In Scandinavië is de situatie anders dan in de rest van Europa: er wordt veel vooruitstrevender gedacht over groepshuisvesting. Van alle onderzochte paarden uit een onderzoek uit 2015 stond 8% nooit met soortgenoten samen, stond 45% tenminste een dagdeel met andere paarden en was 47% permanent in groepshuisvesting ondergebracht.

Bij groepshuisvesting geldt dat een groep ruinen actiever, speelser is dan een groep merries. Ruinen zijn – net als jonge hengsten – met hun speelsheid aan het oefenen voor hun positie in een toekomstige harem. Maar omdat ze geen hengsten meer zijn, blijven ze hierin “hangen”. Merries zijn van nature op zoek naar stabiliteit in de kudde.

Een ander nadeel dat door eigenaren van groepshuisvesting wordt aangegeven, is dat het paard niet meteen beschikbaar is voor “werk”. Voordelen van groepshuisvesting zijn dat ze veel sociaal contact en sociale gedragingen mogelijk maken en goedkoper zijn om te maken dan normale stallen.

Paarden in een groepshuisvesting bewegen logischerwijs meer (1.2 km per dag) dan in een stal (0.17 km per dag), maar nog altijd veel minder dan in de natuurlijke omgeving (minimaal 6 km per dag). Als de indeling van een open stal echter wordt aangepast – bijvoorbeeld door water en hooi op verschillende plekken aan te bieden, dan kan het aantal afgelegde kilometers toenemen tot 4.8 km per dag. En als de omgeving wordt aangepakt door meer diversiteit te bieden, dan neemt de activiteit nog verder toe. Uitbreiding van de zandpaddock (van 270 m2 naar 540 m2) had echter weinig effect op de activiteit. Voor de activiteit van het paard is de groepshuisvesting dus veel beter dan een gesloten stal.

De beste manier om een paard te stimuleren om activteit te ontplooien in een groepshuisvesting is een zo gevarieerd mogelijke omgeving te maken. De omvang van de omgeving is minder belangrijk dan dat het hooi op verschillende plekken in die omgeving wordt aangeboden, want dat stimuleert de beweging. 

Paarden die in groepshuisvesting staan, verkeren in een betere algemene gezondheid dan wanneer ze individueel worden gehuisbest. Ze hebben minder last van ademhalingsproblemen en koliek. Voor de eigenaar van de groepshuisvesting zijn er ook voordelen: de werkomgeving is overzichtelijker en het is makkelijker om moeilijke en tijdrovende taken te automatiseren.

Het succes van groepshuisvesting lijkt in zekere mate afhankelijk te zijn van hoe de paarden die er in staan gesocialiseerd zijn en dus wat hun vroegere sociale ervaringen zijn. Ook belangrijk zijn hoeveel ruimte er is en hoe de verdeling van en hoeveelheid hooi is ingericht. En uiteraard is een stabiele groep belangrijk.

De belangrijkste factor die stress bij paarden beïnvloedt is de huisvesting. Bijzonder is dat de cortisolniveau’s in de zomer, herfst en winter het laagst zijn bij paarden die overdag in een kleine paddock staan (met 10 paarden maximaal) en in de nacht in een stal staan. Bij paarden die de hele dag in de kleine paddock staan zijn de cortisolniveau’s het hoogst, en bij paarden die op een zo natuurlijk mogelijke manier gehouden worden (op een groot terrein) zitten er tussen in. De verklaring hiervoor kan zijn dat een paard dat in de nacht in de stal staat, voldoende slaap krijgt.

Cortisolniveau’s zijn het hoogst in de herfst en de zomer, ongeacht hoe paarden zijn gehuisvest. Een exacte verklaring daarvoor is moeilijk te vinden, maar kan een oorzaak vinden in de hypofyse van het paard – de hoogste productie van ACTH (het hormoon dat de productie van cortisol stimuleert) is in de herfst. In paarden ouder dan 15 jaar zijn de niveau’s ook beduidend hoger. Waarom de niveau’s in de lente lager zijn (en voor alle groepen hetzelfde) is waarschijnlijk dat in het onderzoeksgebied (Italië) de lente het meest gunstige klimaat heeft, met temperaturen waarbij het niet veel uitmaakt of een paard binnen of buiten verblijft.

Paarden leren (als ze jong zijn) hun sociale vaardigheden in een groep. Een paard dat is opgegroeid in een groep is minder agressief en gaat makkelijker met andere paarden om dan een paard dat alleen is opgegroeid. Het is eenvoudiger te trainen en vertoont minder ongewenst gedrag. Ongewenst gedrag is niet alleen agressiviteit vertonen richting andere paarden of mensen, maar ook het hebben van stalondeugden – die in de natuurlijke omgeving niet voor komen. Groepshuisvesting is beter voor de algehele lichamelijke gesteldheid van het paard, want het daagt uit tot beweging: in de natuurlijke omgeving loopt het paard vele kilometers per dag. Delen van het paardenlichaam, zoals het hoefmechanisme, werken alleen bij voldoende beweging.

Alleen opgegroeide paarden zijn minder sociaal en hebben dus meer moeite om zich tussen andere paarden te begeven. Datzelfde geldt voor een paard dat op jonge leeftijd uit een groep is gehaald en later wordt teruggeplaatst.

Hoewel het niet helemaal duidelijk is vanaf welke leeftijd het beste is om paarden te introduceren in een groep, is wel duidelijk dat de meest succesvolle groepen bestaan uit paarden van verschillende leeftijden. Voor jonge paarden is een groep een goede manier om sociale vaardigheden op te doen, zeker als er ook oudere paarden tussen staan.

De grootste uitdaging in een groep is dat de verschillende paarden allemaal toegang moeten hebben tot water en voer, en dat in veel groepen te weinig voer- en waterpunten zijn om alle paarden te kunnen bedienen. Een paard dat lager in de hiërarchie staat, krijgt daardoor wellicht te weinig voer en water. In de ideale groepshuisvesting houdt men dus rekening met de behoeften van het individuele paard, bijvoorbeeld door meerdere voerplaatsen te maken die niet allemaal dicht bij elkaar liggen. Ook gericht (bij)voeren, zoals met elektronica die reageert op de geïmplanteerde chip van een individueel paard, kan een oplossing zijn. Op die manier gaat wel het sociale aspect van eten (namelijk gezamenlijk) verloren.

Veulens die in groepen en in paddocks worden afgespeend, laten veel minder stereotype gedrag zien dan veulens die alleen in een box worden gezet en besteden hun tijd meer vergelijkbaar aan dat van “feral” paarden. Groepshuisvesting zorgt er bij jonge paarden ook voor dat ze beter te trainen zijn.

Als een paard zich in een groepshuisvesting bevindt, kan het zelf kiezen hoe en met wie het interacteert – als er tenminste voldoende ruimte is voor dergelijke sociale interacties. Het is echter ook mogelijk om een stalontwerp te maken waarbij paarden een bepaalde mate van controle over de omgeving hebben, zoals bijvoorbeeld het licht, het voer, of binnen of buiten staan (uitloopstal) [Schatzmann, 1998]. Voor de meeste paarden is groepshuisvesting in de buitenlucht echter de beste optie, maar dit is niet altijd mogelijk. Door het paard de mogelijkheid te geven controle op de omgeving uit te oefenen wordt niet alleen hun welzijn verbeterd, maar neemt ook het effect van hun training toe.

Een nadeel van groepshuisvesting is dat hoger geplaatste individuen het goed doen, maar er is weinig onderzoek gedaan naar hoe paarden die lager in de rangorde staan zich redden. Uit Duits onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat lager geplaatste paarden niet tot nauwelijks liggen en een uitgeputte toestand laten zien.

Hoe vaak een paard gebruik maakt van een lighal (in een open stal), is afhankelijk van het weer. Als het nat is en er een stevige wind waait zijn paarden eerder geneigd te schuilen. Maar ook de ruimte tussen de verschillende paarden is van belang. Gemiddeld zit er tussen de 1 en 10 meter tussen paarden, ongeacht of ze liggen of bewegen. Daarbij geldt dat merries minder ruimte nodig hebben, omdat ze gewend zijn met een veulen te lopen. Veulens zijn ook meer bereid om ruimte te delen met andere paarden. 

Een open stal en lighal kan het welzijn van paarden aanzienlijk verbeteren, als aan een aantal voorwaarden is voldaan. De belangrijkste is de stabiliteit van de groep, voldoende plekken om te liggen met de mogelijkheid om voldoende afstand te houden tot andere paarden, en de beschikbaarheid van voldoende hooi- en waterpunten. [Kjellberg, 2021]. Voldoende betekent dan tenminste voldoende voor het aantal paarden in de groep en niet alle voerpunten bij elkaar. Hoe meer voerpunten, hoe rustiger de groep – maar dit levert beheerproblemen op. 

Zelfs een kleine verandering van de hoeveelheid ruimte die een paard heeft om te liggen heeft een grote impact op de tijd die het liggend doorbrengt.

Als er meerdere plekken zijn voor paarden om te liggen, dan is er geen aan te wijzen voorkeur: sommige paarden kiezen ervoor met veel andere paarden te gaan liggen, andere paarden kiezen voor een meer afgezonderde plek. Hoe meer ruimte een paard heeft, hoe meer het ligt: het ligt dus voor de hand dat een paard dat goed wil rusten een plek zoekt met meer ruimte. Het zou ook kunnen dat paarden die lager in rang zijn, zich liever afzonderen. Ze worden dan minder vaak gestoord.

Hoeveel ruimte paarden toleren met andere liggende paarden hangt af van het geslacht en de leeftijd.

Groepshuisvesting bestaat uit een lighal (vaak bedekt met stro) waar meerdere paarden een droge ligplek hebben en een paddock die gedeeltelijk uit zand en stenen bestaat. De paarden hebben voortdurend toegang tot hooi, soms aangevoerd via een elektronisch systeem. Wat de meest ideale inrichting is, is echter nog weinig onderzoek naar gedaan.

Als de ruimte waarin de paarden zijn gehuisvest hoeken heeft (bijvoorbeeld een vierkante of rechthoekige ruimte), dan is de kans groter dat paarden elkaar in een hoek drijven en verwonden. Een goede ruimte is dus bij voorkeur rond, of heeft tenminste geen hoeken. 

De meeste agressie in groepshuisvesting vindt plaats bij plekken waar voedsel is, of een uitgang. Het is daarom aan te bevelen om voedsel, water en uitgangen niet in de buurt van hoeken te plaatsen. En het aantal voerplaatsen moet altijd groter zijn dan het aantal paarden in de paddock, want op die manier kan geen enkel paard een voerplaats monopoliseren.

Om agressie tijdens voeren te verminderen, kan een afscheiding (bijvoorbeeld een draad) al goed werken. Zelfs paarden die aan elkaar gehecht zijn, houden bij voorkeur een afstand van 1.5 meter ten opzichte van elkaar aan als ze eten. Een dominant en onderdanig paard kunnen naast elkaar eten als er een draad tussen zit.

Christensen, 2002
Fader, 2004
Flauger, 2013
Gieling et al, 2007
Hartmann, 2012
Heleski, Shelle, Nielsen, & Zanella, 2002
Houpt & Houpt, 1988
Mazzola, 2021
McGreevy, 2004
Pierre, 2019
Kjellberg, 2021
Rose-Meierhofer, 2010] Schmucker, 2022
Søndergaard & Ladewig, 2004

Inhoudsopgave
× Contact via WhatsApp